Proefschrift

Informatie
Auteurs
Bohn Stafleu van Loghum
Soort article
Proefschrift
Verscheen in

Geneeskunde en literatuur gaan zeer goed samen. Het vermogen tot luisteren en observeren bij geneeskundigen draagt daartoe bij. Schrijvende en dichtende dokters zoals Brakman, Slauerhof en Vestdijk zijn in brede kring bekend geworden. Toch komen dichtbundels die geheel gewijd zijn aan de geneeskunde vrijwel niet voor. Dichtende dokters zijn bekend, maar dokterende dichters nauwelijks. Tot deze laatste zeldzame categorie behoorde de bekende Haagse jurist en dichter Constantijn Huygens, secretaris van onder meer de stadhouders Frederik Hendrik en Willem II. Hij gaf in 1654 in een gedicht toe zich bij tijden dichter en dokter te voelen – ‘je suis poète et médecin’ – en handelde daar ook naar. Hij bezat voldoende kennis; hij had in de loop der jaren een imposante medische bibliotheek opgebouwd, een eigen geneeskundige kruidentuin aangelegd en hij verzamelde recepten en gaf gevraagd en ongevraagd her en der medisch advies. Hij hield zich via zijn nieuwste boeken en via een uitgebreid netwerk van artsen en apothekers op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de geneeskunde. De naam Huygens kent vrijwel iedereen, maar zijn medische belangstelling is, ook onder dokters, minder bekend.

De geneeskunde in de zeventiende eeuw is door vrij veel Nederlandse dichters bezongen. Bij niemand heeft dit echter zo’n grote vlucht genomen als bij Huygens. Hij geeft zijn visie op de geneeskunde in een eindeloze reeks gedichten, vanaf de geboorte tot aan de dood, en hij heeft soms eindeloos op enkele thema’s voortgeborduurd. De grote verzameling geneeskundige gedichten, soms meelevend, dan weer cynisch, roept vele vragen op. Waarom toonde Constantijn Huygens zoveel belangstelling voor de geneeskunde van zijn tijd en waar richtte hij zijn aandacht het meeste op? Ruim zevenhonderd gedichten wijdde hij aan de geneeskunde waarmee hij al zijn collegae-dichters overtrof. Vooral ziekte en gebrek, maar ook preventie en behandeling en de geneeskundige beroepsgroep zelf – de dokters, chirurgijnen en apothekers – trokken zijn aandacht.

Bij bestudering van de geneeskundige gedichten van Huygens blijkt dat diverse factoren tot zijn medische belangstelling hebben bijgedragen. Hoewel zijn vader hem in de eerste plaats opvoedde als jurist en diplomaat, en niet als medicus, was er toch onwillekeurig veel aandacht voor de geneeskunde. Het begint in de vroege jeugd met anatomisch onderwijs, anatomie in vivo in dit geval, bij de tekenlessen door Hendrik Hondius. Van zijn tekenleraar moest hij eindeloos ledematen afbeelden op ware grootte of kleiner. Een tweede factor is het individuele huisonderwijs geweest dat hij vanaf zeer jeugdige leeftijd ontving van enkele jonge medische studenten zoals Johannes Brouart, Jacob Anraet en George Eglisham. Een derde factor waren de vele ziektes in de familie. Zijn vader die leed aan een combinatie van jicht en steenvorming in de urinewegen werd succesvol geopereerd aan een blaassteen. Zijn moeder had chronische longproblemen. Twee zusjes stierven op tienerleeftijd onder onduidelijke omstandigheden. Zelf was Huygens bijziend, eenzijdig doof en somber. Met alle mogelijke middelen probeerde hij ziektes te voorkomen en operaties te vermijden. Toch onderging hij enkele chirurgische ingrepen als een aderlating en een ‘etterdracht’ of fonticulus, geplaatst in hals, arm en been. Op jeugdige leeftijd droeg hij al een bril. Zijn zoontje Constantijn werd in 1637 na een jarenlange conservatieve behandeling toch geopereerd aan een torticollis of scheefhals. Gelukkig liep dat allemaal goed af, maar in dezelfde periode overleed ook zijn vrouw in het kraambed na de geboorte van hun enige dochter. Huygens was hypochondrisch, misschien wel manisch-depressief en vreesde op de langere termijn doof, blind en invalide te worden. Alhoewel een depressie altijd op de loer lag, bereikte hij in goede gezondheid de leeftijd van negentig jaar. Zelfs als hij ziek was slaagde hij er in gedichten te produceren en muziek kon hem nog net uit een diepe depressie halen.

De houding van Huygens tot de geneesheren van zijn tijd was ambivalent. Zakelijke geneesheren noemde hij vanaf 1618 ‘vileine hippocraten’, maar met dichtende en lezende dokters kon hij goed opschieten. Zijn geneeskundige belangstelling ging zo ver dat hij bijvoorbeeld het obductieverslag van zijn vriendin Béatrice de Cusance opvroeg nadat zij in 1663 was overleden na een ziekteproces van een half jaar. Het bleek te gaan om een combinatie van leververvetting, galstenen en een abces van de linker nier die in de vrije buikholte was doorgebroken, waarschijnlijk op basis van een chronische pyelonefritis.

Zijn medische gedichten beginnen bij de geboorte en eindigen bij de dood. Vooral aan ziekte en gebrek, aan preventie en genezing en aan overlijden werden veel gedichten gewijd. De meest voorkomende ziektebeelden zijn bij Huygens: buikloop, jicht (gicht of flerecijn), koorts, pest, pokken, tering en tyfus. Maar er zijn ook gedichten over cataract, ongevallen, steenvorming, waterzucht, wondinfecties en zweren.

Onderstaande gedicht is illustratief, maar slechts één voorbeeld van de vrijwel onbekende geneeskundige kant van de dichter Constantijn Huygens:

“Op mijn gicht of vingergicht (1683)

Wat magh ick plaesteren, wat magh ick neerstigh wesen

Om met mijn’ vingeren een vinger te genesen

Die de gicht heeft verleemt? Jij tast geweldigh mis,

Die niet en voelt dat self de gicht Gods vinger is.”

Belangenconflict: geen gemeld Financiële ondersteuning: geen gemeld

Banner
Banner
Banner

Zorgverleners voor de wereld van morgen

15 en 16 mei Hotel Zuiderduin in Egmond aan Zee