De algemene eigenschappen van de arts uit het Raamplan 1994 artsopleiding worden bezien vanuit de kennis van nu met een blik op 2020.
Medisch probleem oplossen:
De tegenstelling tussen probleemgestuurde en op vakinhoud gebouwde curricula is vervaagd. Nodig is verbreding van de ‘problemen’ naar de maatschappelijke context en aandachtsverschuiving van acute klinische zorg in het ziekenhuis naar zorg voor chronische patiënten thuis en preventieve zorg.
Breed kennis- en vaardighedenpakket:
De noodzakelijk versterking van de vaardigheden om met collega’s en andere zorgverleners samen te werken vraagt betrokkenheid van artsen die hierin als opleiders een cruciale voorbeeldfunctie vervullen.
Wetenschappelijke vorming:
Toegenomen informatiestromen vergroten het belang van de vaardigheid om informatie op waarde te kunnen schatten. Een betere balans tussen de natuurwetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke benadering is nodig.
De juiste attitude:
Naast aandacht voor gesprekstechniek, medische ethiek en feedback, is de voorbeeldfunctie van bij de opleiding betrokken zorgverleners cruciaal in de voorbereiding op de beroepsrol.
Flexibiliteit:
Veranderende kennis, technologie en praktijkomgeving vragen een leeromgeving gericht op continue kwaliteitsverbetering.
Wettelijk bevoegd en bekwaam:
Het zelfinzicht van de arts in de eigen bekwaamheid kan vergroot worden door expliciteren en evalueren van competenties. Het model van profielregistraties kan leiden tot flexibilisering in registratie en titels. (Klazinga NS. Aanvullende kanttekeningen bij het profiel van de arts. Observaties aan het begin van de 21e eeuw. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 2006;25(6):291-295.)