Context / probleemstelling of aanleiding
Probleemstelling (inclusief theoretische onderbouwing en onderzoeksvraag/vragen):
Transities, zoals de overgang van student naar arts en bij stages binnen de vervolgopleiding, brengen uitdagingen met zich mee voor arts-assistenten: enerzijds moeten ze zich aanpassen aan nieuwe taken en rollen en anderzijds moeten ze integreren in nieuwe zorgteams met elk hun eigen normen, waarden en omgangsvormen. Dit proces wordt ook wel organisatiesocialisatie genoemd. Het steeds opnieuw moeten aanpassen en integreren kan leiden tot stress, wat potentieel risicovol is voor arts-assistenten én patiënten. Om transities voor arts-assistenten te vergemakkelijken worden vaak introductieprogramma’s georganiseerd. De benaderingen in deze programma’s variëren van een gestructureerde en formele aanpak tot informele interactie met andere zorgprofessionals. Desalniettemin ervaren arts-assistenten deze programma’s toch vaak als ontoereikend.(1) Derhalve luidt de onderzoeksvraag: Welke patronen kunnen worden geïdentificeerd in de voorkeuren van arts-assistenten met betrekking tot het inwerk- en integratieproces in hun nieuwe werkomgeving? Het begrijpen van deze voorkeurspatronen kan helpen om supervisie en structuur tijdens de introductieperiode af te stemmen op de individuele behoeften van arts-assistenten.
Methode:
We hebben Q-methodologie toegepast. In deze methode rangschikt een selecte steekproef van junior arts-assistenten een reeks stellingen in een quasi-normaal verdeeld rooster. De stellingen zijn gebaseerd op eerder kwalitatief onderzoek en de theorie organisatiesocialisatie. Deelnemers rangschikten de stellingen op een schaal van “helemaal niet mijn voorkeur” tot “helemaal mijn voorkeur”, als antwoord op de vraag “Wat zijn jouw voorkeuren welke strategieën andere zorgprofessionals, afdelingen of ziekenhuizen zouden moeten gebruiken om jouw volgende transitie te optimaliseren?”. Daarna lichtten de participanten hun uiteindelijke rangschikking van voorkeuren toe. Om voorkeurspatronen te identificeren die onderling van elkaar verschillen, voerden we een persoonsgerichte factorenanalyse met varimax rotatie uit. Factoren werden geïdentificeerd met behulp van 3 besluitvormingscriteria (Eigenwaarde > 1, > 2 participanten laden op een factor, product 2 hoogste factorladingen binnen een factor > standaard fout). Om de factoren nader te interpreteren, gebruikten we significante onderscheidende stellingen, consensusstellingen en de verschillen tussen de factoren ten aanzien van specifieke stellingen. De toelichting van arts-assistenten gebruikten we voor nadere interpretatie van de types.
Resultaten (en conclusie):
Eenenvijftig arts-assistenten rangschikten 42 stellingen. We identificeerden 4 voorkeurspatronen. De conventionele arts-assistent (n=10) gaf de voorkeur aan een taakgerichte aanpak, duidelijke supervisie en formele collegiale relaties. De sociale arts-assistent (n=9) prefereerde een gestructureerde introductieperiode en informele sociale interactie. De autonoom pionierende arts-assistent (n=12) verkoos weinig structuur van de introductieperiode, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid en informele sociale interactie. De ontwikkelgerichte en verkennende arts-assistent (n=5) had voorkeur voor een gebalanceerde introductieperiode met ruimte voor onafhankelijkheid, exploratie en ontwikkeling. De conclusie van dit onderzoek is dat een universele of standaardaanpak van de introductieperiode niet adequaat is. Idealiter stemmen zorgprofessionals, afdelingen en ziekenhuizen hun socialisatiestrategieën af op de voorkeuren van arts-assistenten rekening houdend met de gewenste mate van steun, structuur en formele / informele sociale interactie.
Discussie (beschouwing resultaten en conclusie in het kader van de theorie):
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat arts-assistenten niet altijd tevreden zijn over hun introductieperiode.(1) Uit deze studie blijkt een verscheidenheid aan voorkeuren van arts-assistenten voor ondersteuning tijdens de introductieperiode, die de eerder gevonden ontevredenheid mogelijk verklaart. Onderzoek op het gebied van organisatiesocialisatie heeft aangetoond dat overeenstemming tussen organisatorische praktijken en de verwachtingen van nieuwkomers leidt tot verhoogde werktevredenheid en het behoud van medewerkers.(2) Zorgprofessionals en organisaties kunnen bij het aannemen van arts-assistenten identificeren welke voorkeursstrategie arts-assistenten hebben en het introductieproces hier op afstemmen.
Referenties:
Wiese A, Bennett D. Orientation of medical trainees to a new clinical environment (the ready-steady-go model): a constructivist grounded theory study. BMC Med Educ. 2022;22(1):1–9.
Major DA, et al. A Longitudinal Investigation of Newcomer Expectations, Early Socialization Outcomes, and the Moderating Effects of Role Development Factors. Vol. 80, Journal of Applied Psychology. 1995.