Onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is voor alle buitenlandse artsen met een buiten de Europese Economische Ruimte (EER) behaald diploma, en die in Nederland werkzaam willen zijn als arts, een assessment-procedure ontwikkeld. Deze procedure is per 1 december 2005 ingevoerd en beoogt de kwaliteit van de instroom, gemeten naar Nederlandse maatstaven, te verbeteren. Het assessment bestaat uit twee aspecten: toetsing van algemene kennis en vaardigheden (o.a. Nederlandse taal- en communicatievaardigheid, Engelse leesvaardigheid, kennis van de ICT, kennis van de Nederlandse gezondheidszorg) en toetsing van medische en klinische kennis en vaardigheden. Er zijn vijf mogelijke uitkomsten: kennis is gelijkwaardig, noodzaak van aanvullend programma van één, twee of drie jaar of van volledige opleiding.
Onderzocht is hoe de buitenlandse artsen, die in de twee jaren voorafgaand aan de invoering van de assessment-procedure via de Commissie Instroom Buitenlandse Artsen (CIBA)-procedure zijn ingestroomd, zelf hun competenties bij de aanvang van hun aanvullende opleiding geneeskunde beoordelen. In totaal werden 157 buitenlandse artsen aangeschreven waarvan 106 (68%) respondeerden. In het algemeen zijn zij van mening dat het niveau van hun algemene en medische kennis en vaardigheden redelijk aansluit bij de eisen die vanuit de Nederlandse gezondheidszorg gesteld worden. Dit komt echter niet overeen met de indrukken van opleiders. Zij geven aan dat het grootste probleem de beheersing van de Nederlandse taal is. Verbetering daarvan tijdens de opleiding geneeskunde en zelfs daarna is in hun optiek noodzakelijk.