In de geneeskunde hebben het heden en de toekomst meestal de grootste prioriteit als het gaat om onderzoek. Dit is uiteraard helemaal terecht gezien het feit dat we verder moeten komen wat betreft onze kennis over ziekten en behandelingen. Toch is het verleden vaak even boeiend, al is het alleen maar om te constateren dat de vooruitgang die we denken te hebben geboekt soms in de praktijk toch tegenvalt. Neem als voorbeeld de alledaagse verkoudheid of, nog beter, influenza, waar we met alle huidige kennis der zaken nog steeds geen adequaat antwoord op hebben. Zoals met vele virale aandoeningen overigens het geval is. Ook op het gebied van de medische ethiek is in de loop der tijd veel veranderd. In deze bijdrage zullen enkele medische zaken worden besproken uit de muziekgeschiedenis die we tegenwoordig (gelukkig) heel anders hanteren.
Componist Johann Sebastian Bach (1685-1750) is een voorbeeld van de wijze waarop onze voorgangers omgingen met (waarschijnlijk) de aandoening die nu – en ook indertijd al – bekend staat onder de naam cataract (een troebele ooglens). Uit de biografieën weten we dat Bach als kind al slechte ogen bezat, wat het meest waarschijnlijk is toe te schrijven aan een bijziendheid. Naarmate hij ouder werd, nam zijn gezichtsvermogen verder af. Met de diagnose cataract is hij geopereerd door een rondreizende oogarts, John Taylor. Deze stak een naald in het oog van Bach om zo de lens uit zijn aanhechtingen los te trekken en deze naar beneden toe te duwen. Zonder adequate verdoving of sterilisatie; zijn hoofd vastgeklemd door een helper teneinde de ingreep te vergemakkelijken. Dit gaf vaak enige verbetering, aangezien de visus van lichtperceptie verbeterde naar het kunnen tellen van vingers op een meter afstand. Helaas was dit succes meestal van korte duur: ontsteking, oogdrukverhoging, bloeding en netvliesloslating waren complicaties die vaak en vrijwel direct of spoedig volgden. Aangezien bij Bach in eerste instantie geen verbetering optrad, werd hij voor een tweede maal aan Taylors ingreep onderworpen: eveneens zonder succes. Ruim vier maanden na de laatste operatie stierf Bach, waarschijnlijk zonder ooit weer te hebben kunnen zien, en totaal blind zoals in een van de biografieën wordt gemeld.
Ook wat betreft de dood van componist Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) hebben zijn behandelende artsen waarschijnlijk een rol gespeeld bij het bespoedigen van een fatale afloop en mogelijk zijn ze zelfs de hoofdschuldigen geweest. In Mozarts tijd was het aderlaten een veel gebruikte toepassing bij ziekten van allerlei aard (in een poging de ‘ziekmakende organismen’ letterlijk uit het lichaam weg te laten stromen). Deze behandeling is minimaal één, maar waarschijnlijk meerdere keren toegepast bij Mozart tijdens zijn sterfbed. De artsen waren niet flauw en per gelegenheid werd soms bijna een liter bloed afgetapt. Behalve de ondervulling en kans op hypovolemische shock die dit soort toepassingen kan veroorzaken bij de reeds zieke en verzwakte patiënt, is ook een kans op bacteriële infectie denk-baar waardoor alleen al een fatale afloop kan worden geïnduceerd. In dat opzicht is de gedachte die Mozart zou hebben gehad ‘ik schrijf het Requiem voor mezelf’ nog niet eens zo gek, hoewel het gevaar wellicht uit een hoek is gekomen waarvan hij het nooit zou hebben bevroed.
Bovenstaande verbleekt echter bij één van de afschuwelijkste verhalen die de medische geschiedenis rijk is, namelijk dat van de castraten die voor hun puberteit ontmand werden met als doel hun jeugdige stem te behouden en zich als zanger verder te ontwikkelen ter eer en glorie van de (kerk)koren waarin de succesvolleren van hen terecht kwamen. Deze praktijk kende haar hoogtij ruwweg tussen de 17e en 19e eeuw en geschat wordt dat er in ‘topjaren’ alleen al in Italië 4000 jongetjes per jaar ‘door een trap van een paard’ of ‘door een beet van een wild zwijn’ hun testes kwijt raakten. Helaas was voor de meerderheid van deze jongens niet zo’n glorieuze toekomst weggelegd als hun meest beroemde lotgenoot, Carlo Maria Broschi (1705-1782), beter bekend als Farinelli. Gebrouilleerd met hun familie die toestemming had gegeven voor deze verminkende ingreep, gemutileerd, en voor de buitenwereld als zodanig herkenbaar, is het eigenlijk niet voor te stellen welke verschrikkelijke (geestelijke) gevolgen deze medische ingreep voor het grootste deel van deze jongens moet hebben gehad – als ze de ingreep al overleefden!
Hoewel het heden en de toekomst van de geneeskunde uiteraard het belangrijkst blijven voor ons alsook voor toekomstige generaties artsen, moge uit bovenstaande voorbeelden toch duidelijk zijn dat het verleden op zijn minst een interessante kijk op en relativering verschaft van ons huidig denken en doen. Daarnaast moeten we niet vergeten dat op een dag ons huidig denken en doen vanzelf een nieuw hoofdstuk zal vormen in diezelfde medische geschiedenis!