Tot in de achttiende eeuw werd er aan onze universiteiten gedoceerd in het Latijn. Deze gewoonte was niet beperkt tot Nederland, maar strekte zich uit naar centra in andere landen waar kennis werd vergaard en overgedragen. Het Latijn was in die tijd de taal van de wetenschap en dat had grote voordelen, want het gebruik van een universele taal stelde beoefenaren van de wetenschap in staat om elkaar over de landsgrenzen heen te begrijpen. Het Latijn was dus een belangrijke factor in de wetenschap en het is dan ook niet verwonderlijk dat de sporen ervan nu nog duidelijk zichtbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de namen van planten diersoorten, de nomenclatuur in de anatomie en de namen van ziekten.