Een goed arts dient als geen ander gebruik te maken van zijn zintuigen en te kunnen vertrouwen op zijn waarnemingen. Met een scherpe blik en een gevoelig netvlies, met twee oren voor zowel het leed en het lied achter het vertelde verhaal. Verder: voelen wat er goed zit en wat niet goed is. En soms wordt er zelfs een beroep gedaan op het smaak- en het reukorgaan. Is het een wonder dat een dergelijk zintuiglijk beroep in vrije uren leidt tot het de kost geven van oor en oog in concertzaal of museum? Of dat inzicht in en ook bewondering voor het menselijk functioneren zich voortzetten in liefde voor de schone kunsten? Ongetwijfeld hebben sommige artsen de weg omgekeerd bewandeld, en zijn ze door die zintuiglijkheid en verbeeldingskracht ooit tot de beslissing gekomen om later de geneeskunst te gaan beoefenen.
Kunst hoeft niet enkel passief te worden geconsumeerd, maar kan ook op verschillende manieren actief worden beoefend. Niet zelden neemt door eigen amateurisme de waardering voor professionele kunstenaars nog verder toe. Men kijkt en luistert beter, en bovendien met de compassie van een kompaan. Toen ik zelf na vele jaren vol met vergaderavonden naast een drukke specialistische praktijk wat meer vrije tijd kreeg, heb ik me jaar op jaar ingeschreven voor schilder-, teken- dan wel grafieklessen. Dat was eigenlijk een sprong in het duister, want na de pogingen tot expressie in de kleuterjaren had ik op dat terrein nauwelijks meer iets ondernomen. Op de lagere en middelbare school wordt het tekenonderwijs immers overschaduwd door de meer serieuze vakken.
“Die winterreise” – linoleum – Onno Cluysenaer
Wat je leert op zo’n ‘expressie’-cursus? Niet zozeer de kneepjes van verschillende technieken of punten waar je bij aankoop op exposities of veilingen op moet letten, zoals ik eerst gedacht had. Je leert een figuur, situatie of gevoel te vangen in een ‘rake’ en essentiële lijn, zoekend naar de ware plastische vorm en het juiste perspectief. Soms is niet het vangen van het beeld het doel, maar het overbrengen van een specifiek gevoel. Aan een potloodlijn valt nog te gummen, de kras van burijn laat geen correcties toe. Voor een herkenbare plastische vorm moet je soms overdrijven, extra accenten aanbrengen of contrasterende kleuren gebruiken. En voor een goed perspectief of bepaling van de proporties heeft men tijdelijk hulplijnen nodig. En verder: een levend model is geen stilleven en moet direct uit de hand binnen enkele minuten in al zijn essenties en acties ‘op het papier staan’. En of je er uiteindelijk in geslaagd bent een bepaald beeld of gevoel over te brengen, blijft achteraf dé grote vraag.
En geeft zo’n avondlijke bezigheid, een nieuwe hobby, ook een andere kijk op het vak? In verschillende opzichten wel. Je neemt uiteraard wat afstand van je werk, en soms worden bepaalde dingen vanaf die afstand of vanuit een andere gezichtshoek ook duidelijker. Verder zijn mij ook onverwachte parallellen opgevallen. Zo merk je dat een anamnese eigenlijk een soort van situatieschets is. Misschien zou een ziektegeschiedenis dan ook beter kunnen worden door hem op te zetten als een tekening: eerst de hoofdlijnen, dan pas verdere invulling, vervolgens detaillering, en in bijzondere gevallen nog weer later de inkleuring. Bij een moeilijk (vlottend) gesprek zijn soms, net als bij een lastig perspectief, wellicht hulplijnen nodig.
“Land, wind en wolken” – droge naald ets – Onno Cluysenaer
Verder wordt het je nog duidelijker dat ons vak te maken heeft met overbrengen van ‘beelden’. We praten niet voor niets over ziektebeelden. Uit het verhaal van de patiënt moet zich dat beeld vormen. Een dokter die zich niet goed een beeld kan vormen tast in het duister of slaat een slag in de lucht. Bij presentaties, overdrachten en rapportages is het voor de patiënt van wezenlijk belang dat zijn ziektebeeld duidelijk en plastisch door de rapporterende arts wordt overgedragen. Dat het verhaal handen en voeten krijgt, voor iedereen gaat leven en op het netvlies van ‘het gehoor’ blijft hangen.
In een vak dat zo sterk met beelden van doen heeft, is het van groot belang dat het beeldend vermogen, zowel schetsend als invoelend, gestimuleerd wordt. Ik zei wel eens tegen onze assistenten in opleiding: “Wie hier werkt, hoeft geen boeken meer te lezen.” Daarmee doelend op de bonte problematiek uit alle lagen van de bevolking en met diverse culturele achtergronden. Een problematiek die vaak indringender en kleurrijker is, of van meer fantasie getuigt dan vele boeken tezamen. Bij nader inzien kom ik daar op terug. Het lezen van boeken bevordert het (in-)beeldend vermogen. Het verhaal van de patiënt wordt herkend als verhaal, krijgt diepte door andere levens en gebeurtenissen waarover gelezen is, en blijft je gemakkelijker ‘bij’. Lezen over andere landen en beschavingen verruimt je begrip en vermindert de eigen culturele geborneerdheid.
In het medisch curriculum wordt momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van vele competenties, van organisator en samenwerker tot beroepsuitoefenaar en wetenschapper. In dit rijtje mis ik node ‘uitbeelder’, naast ‘gevoelsmens’ en ‘begeleider’. Dit mede vanwege het feit dat menig patiënt niet zozeer twijfelt aan de kennis of efficiency van zijn arts, maar wel vaak merkt dat het beeldend en invoelend vermogen van zijn behandelaar tekort schieten. De arts is vaak getuige van de meest ingrijpende en dramatische gebeurtenissen in iemands leven. Van die arts wordt op zulke momenten veel verwacht, zoals medeleven, troost, moed inspreken en hulp bieden. Op momenten dat de patiënt extra gevoelig is voor het juiste woord en het juiste gebaar, voor ‘tact’. Een arts met veel culturele bagage is op zo’n moment duidelijk in het voordeel.
In al onze uitingen van cultuur hebben we te maken met de menselijke emotie. Kennis van die cultuuruitingen geven uitbreiding en diepte aan ons gevoelsleven en maken het inleven in de emoties van anderen gemakkelijker. Kunst leert als geen ander ons van de schoonheid en de troost. Het schenkt compassie met (de levens van) anderen, die meer dan wel minder van de schoonheid of de troost ervoeren. Daarnaast kunnen de schone kunsten ook helpen bij het hervinden van evenwicht of het vergaren van nieuwe energie voor het uitoefenen van een vak, dat niet zelden ook de be-oefenaar heftig beroert.