Context / probleemstelling of aanleiding
Probleemstelling:
Selectie voor medische bacheloropleidingen beïnvloedt de diversiteit van studentenpopulaties mogelijk negatief. Uit landelijk onderzoek bleek dat kandidaten met een (niet-westerse) migratieachtergrond en instromers uit buitenlandse opleidingen een lagere kans op toelating tot geneeskundeopleidingen hadden [1]. Een studie bij één geneeskundeopleiding wees echter uit dat niet alle selectiemethoden de diversiteit negatief beïnvloeden [2]. Kennis over effecten van diverse selectiemethoden van verschillende opleidingen ontbreekt nog. De huidige studie onderzoekt of ondergerepresenteerde (mannelijke) en niet-traditionele kandidaten (met een migratieachtergrond, via alternatieve routes en/of eerste-generatie-hoger-onderwijs [HO]) verschillen in kans op toelating tot medische opleidingen en in prestaties op verschillende selectiemethoden t.o.v. vrouwelijke en traditionele kandidaten.
Methode:
In 2020 hebben 1935 kandidaten aan de selectieprocedures van vijf Nederlandse medische bacheloropleidingen (drie geneeskunde, één farmacie en één technische geneeskunde) een vragenlijst met achtergrondkenmerken ingevuld (respons 59%). De prestaties van mannelijke kandidaten (30% van de respondenten), kandidaten met een migratieachtergrond (9% westers, 29% niet-westers), instromers uit alternatieve routes (12% wo-opleiding, 4% hbo-opleiding, 3% buitenlandse opleiding en 2% overige vooropleidingen) en eerste-generatie-HO-kandidaten (25%) werden vergeleken met die van vrouwelijke en traditionele kandidaten.
Kans op toelating van verschillende groepen werd vergeleken met multilevel logistische regressie. Prestaties op vier gelijksoortige selectiemethodes werden vergeleken m.b.v. multilevel lineaire regressieanalyse: schoolcijfers (N=5 opleidingen), proefstudeertoets (N=3), curriculum vitae (CV, N=3) en biomedische kennistoets (N=2). Statistisch significante resultaten (P<0.05) zijn weergegeven als respectievelijk odds ratio (OR) en gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt met 95% betrouwbaarheidsinterval.
Resultaten (en conclusie):
Over het algemeen hadden kandidaten met een niet-westerse migratieachtergrond (OR=0.78, [0.62, 0.98]), instromers uit hbo-opleidingen (OR=0.53, [0.30, 0.94]), buitenlandse opleidingen (OR=0.27, [0.14-0.55]) en overige vooropleidingen (OR=0.16 [0.05, 0.44]) een statistisch significant lagere kans op toelating dan traditionele kandidaten. Geslacht en eerste-generatie-HO waren niet geassocieerd met kans op toelating. Er zaten significante verschillen tussen opleidingen in bovengenoemde effecten.
In vergelijking met traditionele kandidaten hadden eerste-generatie-HO-kandidaten en doorstromers uit wo-opleidingen lagere schoolcijfers (respectievelijk, ß=-0.17 [-0.30, -0.03]; ß=-0.40 [-0.62, -0.17]). Kandidaten met een buitenlandse vooropleiding hadden daarentegen hogere schoolcijfers (ß=1.19 [0.62, 1.75]). Kandidaten met een niet-westerse migratieachtergrond scoorden lager op een proefstudeertoets (ß=-0.25 [-0.37, -0.14]), evenals doorstromers uit buitenlandse opleidingen (ß=-0.62 [-0.94, 0.30]), terwijl doorstromers uit wo-opleidingen juist hoger scoorden (ß=0.35 [0.19, 0.51]). CV-scores waren significant lager voor mannen (ß=-0.18 [-0.32, -0.03]) en instromers uit alle alternatieve routes (ß=-0.23 tot ß=-0.84). Deze effecten waren echter niet consistent over de opleidingen heen. Tot slot scoorden mannen (ß=0.21 [0.06, 0.36]) en doorstromers uit wo-opleidingen (ß=0.31 [0.11, 0.51]) hoger op een biomedische kennistoets. Kandidaten met overige vooropleidingen presteerden slechter op alle onderzochte selectiemethoden (ß=-0.44 tot ß=-0.72), behalve op een biomedische kennistoets.
Discussie :
Kandidaten met een niet-westerse migratieachtergrond en instromers uit alternatieve routes (anders dan wo) hadden doorgaans een lagere kans op toelating. Er zijn echter verschillen tussen opleidingen, die mogelijk worden verklaard doordat ze verschillende combinaties van selectiemethoden met verschillende wegingen inzetten. Hoewel ondergerepresenteerde en niet-traditionele groepen kandidaten op sommige selectiemethoden slechter presteerden, was geen enkele methode nadelig voor al deze groepen en presteerde geen enkele groep consistent slechter op alle selectiemethoden. De huidige studie toont aan dat er geen universeel effect is van selectie op de diversiteit van studentenpopulaties, en onderstreept de noodzaak om dit effect voor unieke selectiemethoden en -procedures te evalueren. Vanwege de verschillen in effecten tussen selectiemethoden is het aan te raden een combinatie van methoden in te zetten en bij ontwikkeling van methoden rekening te houden met impact op diversiteit.
Referenties:
1. van den Broek A, Mulder J, de Korte K, Bendig-Jacobs J, van Essen M. Numerus fixus, selectie en kansengelijkheid in het wetenschappelijk onderwijs. ResearchNed 2018.
2. Stegers-Jager KM, Steyerberg EW, Lucieer SM, Themmen APN. Ethnic and social disparities in performance on medical school selection criteria. Med Educ 2015; 49(1), 124-33.