Context / probleemstelling of aanleiding
Probleemstelling:
Toelatingscommissies zoeken naar nieuwe, effectieve methoden om kandidaten voor de geneeskundeopleiding te selecteren. Een veelvoorkomend probleem hierbij is dat nieuwe methoden vaak weinig toegevoegde, voorspellende waarde hebben bovenop al bestaande en effectief gebleken selectiemethoden, zoals het gemiddeld VWO-cijfer. Een mogelijke wijze waarop de toelating van geneeskundestudenten verbeterd kan worden is door het gebruik van selectiemethoden gericht op het meten van metacognitieve vaardigheden. Metacognitie wordt vaak gezien als de hogere-orde cognitie over de eigen cognitie en omvat zelfreguleringsvaardigheden zoals planning, monitoring, evaluatie en reflectie.1 Eerder onderzoek onder middelbare scholieren wees uit dat metacognitieve vaardigheden een onafhankelijke bijdrage kunnen leveren bovenop dat van intelligentie in de voorspelling van leerprestaties.2 Deze toegevoegde bijdrage maakt metacognitie een interessante eigenschap om geneeskundestudenten op te selecteren. Vandaar dat deze studie zal ingaan op de volgende onderzoeksvraag: hebben metacognitieve vaardigheden toegevoegde waarde bovenop een bestaande selectieprocedure in het voorspellen van studieprestaties van eerstejaars geneeskundestudenten?
Methode:
Metacognitieve vaardigheden werden gemeten door middel van een computertaak tijdens een coachingsdag, waar deelnemers informatie ontvingen over de selectieprocedure, ongeveer vier maanden voorafgaand aan de testdag van de decentrale selectie. In deze computertaak kunnen kandidaten een aantal onafhankelijke variabelen manipuleren (bijv. welvaart van een land = laag/hoog), die leiden tot een bepaalde uitkomst (levensverwachting bevolking). Door het uitvoeren van verschillende manipulaties (d.w.z. experimenten) dienen de kandidaten het verband tussen de onafhankelijke variabelen en de uitkomst te ontdekken. Logfile-maten houden bij hoe de kandidaat de computertaak aanpakt en geven zo een indicatie van diens metacognitieve vaardigheden. De score op de metacognitietaak is door middel van correlationele en regressieanalyses gerelateerd aan de bestaande selectiemethoden (gemiddeld VWO cijfer, en scores op drie studievaardigheidstoetsen en extracurriculaire activiteiten) en het gemiddelde cijfer na één jaar geneeskundeopleiding (GPA). Aangezien de uitkomstmaat alleen beschikbaar was voor deelnemers die zijn toegelaten tot de geneeskundeopleiding heeft is een correctie voor (in-)directe restriction of range uitgevoerd.
Resultaten (en conclusie):
De score op de metacognitietaak correleerde significant met het gemiddeld VWO cijfer (r = .20, p = .001) en de studievaardigheidstoetsen gericht op een college (r = .21, p = .001), logisch redeneren (r = .13, p = .046) en rekenen (r = .23, p <.001). De significantie van de correlatiecoëfficiënten duidt op een overlap tussen de metacognitietaak en de bestaande selectiemethoden, maar de grootte van de coëfficiënten wijst erop dat deze overlap beperkt is en dat metacognitieve vaardigheden dus mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het voorspellen van studieprestaties bovenop de huidige selectieprocedure. De samenhang tussen de metacognitietaak en extracurriculaire activiteiten was niet significant. De beste voorspellers uit de selectieprocedure voor het GPA na één jaar waren het gemiddeld VWO cijfer en de collegetoets. De gecorrigeerde correlatie tussen de metacognitietaak en het GPA (r = .14) was niet significant. Dit duidt erop dat de metacognitietaak weinig toegevoegde waarde heeft bovenop de bestaande selectieprocedure in het voorspellen van studieprestaties na één jaar geneeskundeopleiding.
Discussie :
Tegen de verwachting in was de score op de metacognitietaak niet in staat een bijdrage te leveren aan het voorspellen van studieprestaties van eerstejaars geneeskundestudenten. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat in het eerste – overwegend theoretische – jaar van de geneeskundeopleiding weinig beroep wordt gedaan op de metacognitieve vaardigheden van studenten. Een longitudinale vervolgstudie naar de studieprestaties in latere jaren, waarin klinische vaardigheden een grotere rol gaan spelen, moet uitwijzen of de metacognitietaak op de langere termijn toegevoegde waarde heeft bovenop de bestaande selectieprocedure.
Referenties:
1Veenman, M.V.J., Van Hout-Wolters, B.H.A.M., & Afflerbach, P. (2006). Metacognition and learning: conceptual and methodological considerations. Metacognition Learning, 1, 3-14.
2Veenman, M.V.J., & Spaans, M.A. (2005). Relation between intellectual and metacognitive skills: Age and task differences. Learning and individual differences, 15, 159-176.